Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7330

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505794/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) een verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van een strook grond van ongeveer 25 m² op het perceel [locatie] te [plaats] grenzend aan de Spikkerweg voor openbare weg afgewezen.


Uitspraak

200505794/1. Datum uitspraak: 3 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Roermond, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1303 van de rechtbank Roermond van 23 mei 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Roermond. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) een verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van een strook grond van ongeveer 25 m² op het perceel [locatie] te [plaats] grenzend aan de Spikkerweg voor openbare weg afgewezen. Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college het besluit van 3 maart 2004 ingetrokken en het verzoek van appellant vervolgens opnieuw afgewezen. Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 3 maart 2004 gemaakte bezwaar, dat wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 juni 2004, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 23 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door H. Luth, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Niet in geschil is dat het gebruik van de strook grond als openbare weg in strijd is met de ter plaatse ingevolge het geldende bestemmingsplan "Asenray" (hierna: het bestemmingsplan) rustende bestemming "Voortuin".     Gelet hierop was het college bevoegd handhavend op te treden. 2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die situatie behoort te worden afgezien. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het van handhavend optreden kon afzien. 2.3.1.    Het perceel waarvan de in geschil zijnde strook grond deel uitmaakt is in 1996 door de gemeente Roermond verkocht aan de Stichting Wonen Midden-Limburg, waarvan appellant het perceel in 1997 heeft gekocht. Abusievelijk is tevens de thans aan de orde zijnde strook grond aan appellant verkocht. Niet in geschil is dat de weg op dat moment reeds een openbare weg was. De in geding zijnde strook grond heeft van meet af aan tot deze openbare weg behoord. Deze openbare weg is in 1995/1996 bestraat en er is een molgoot toegevoegd.     Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk is om deze - reeds lang bestaande - situatie te wijzigen. Het college heeft daarbij aangegeven dat er niet op korte termijn een herziening van het bestemmingsplan zal zijn en uit kosten-oogpunt evenmin het voornemen bestaat een procedure te starten tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). De Afdeling is van oordeel dat deze argumentatie geen doel treft. Indien immers aan het belang van de verkeersveiligheid een zo zwaarwegende betekenis zou moeten worden gehecht als het college stelt zou het juist in de rede liggen om aan de betreffende strook grond een passende bestemming toe te kennen door herziening van het bestemmingsplan of een vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO te verlenen. Onder deze omstandigheden bestaat, in aanmerking genomen ook dat, anders dan het college heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van een overtreding van geringe aard en omvang, geen grond voor het oordeel dat het college terecht het treffen van handhavingsmaatregelen zodanig onevenredig heeft geacht in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het op die grond van handhavend optreden heeft kunnen afzien. De rechtbank is ten onrechte tot een andere conclusie gekomen. Het besluit kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop slaagt het betoog van appellant. 2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. 2.5.    Het college dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 mei 2005, AWB 04/1303; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond van 15 juni 2004, 2004/6777; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roermond tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 164,04 (zegge: honderdvierenzestig euro en vier cent); het dient door de gemeente Roermond aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Roermond aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006 218-444.